
1. Diabetes in de kijker
1.1. Verenigingen
1.1.1. Vlaamse Diabetes Vereniging
1.1.1.1. Welzijn verbeteren van mensen die met diabetes worden geconfronteerd
1.1.1.2. Acties in heel vlaanderen
1.1.1.2.1. 26 Regionale afdelingen
1.1.1.3. Diabetes infolijn
1.1.2. Internationale Diabetes Federatie
1.1.2.1. Wereldwijd samenwerkingsverband
1.1.2.1.1. 200 Organisaties
1.1.2.1.2. Actief in 160 landen
1.1.2.2. Streven naar een beter leven voor diabetici
1.1.2.3. Werkt samen met de VN en de Wereldgezondheidsorganisatie
1.2. Campagnes
1.2.1. Wie weet, ben ik diabeet?
1.2.1.1. Samenwerking CM en Vlaamse Diabetes Vereniging
1.2.1.2. Doel: informeren en praktische tips geven
1.2.1.3. In heel Vlaanderen
1.2.2. Diabetes in de kijker
1.2.2.1. Initiatief van de stad Gent
1.2.2.2. Focus op op gezonde voeding en preventie
1.2.3. Werelddiabetesdag
1.2.3.1. Elk jaar op 14 november
1.2.3.2. Belangrijkste bewustwordingscampagne
1.2.3.3. Doel: aandacht en begrip vragen voor de ziekte
1.2.4. Zoet zwanger
1.2.4.1. Richt zich tot vrouwen die zwangerschapsdiabetes hebben (gehad)
1.2.4.2. Doel
1.2.4.2.1. Vrouwen attent maken op de gevaren van zwangerschapsdiabetes
1.2.4.2.2. Diabetes type 2 vermijden door voedingsadvies
2. Andere vormen
2.1. MODY
2.1.1. Maturity-Onset Diabetes of the Young
2.1.2. Begint op jonge leeftijd
2.1.3. Erfelijker dan 'gewone' diabetes
2.1.4. Alvleesklier reageert onvoldoende op stijging van glucose
2.1.5. 7 Verschillende types
2.2. LADA
2.2.1. Latent Auto-immune Diabetes in Adults
2.2.2. Auto-immuunziekte
2.2.3. Latente vorm van diabetes bij volwassenen
2.2.4. Gevolg van stoornis van het afweersysteem
2.2.5. Bij oudere personen
2.2.6. Behandeling met insuline
2.3. MIDD
2.3.1. Maternally Inherited Diabetes and Deafness
2.3.2. Vorm van diabetes gepaard met doofheid
2.3.3. Overgedragen door de moeder
2.3.4. Alvleesklier produceert te weinig insuline
2.4. Diabetes insipidus
2.4.1. Heeft niets te maken met bloedsuiker
2.4.2. Veroorzaakt door het ontbreken van ADH
2.4.2.1. ADH=Hormoon dat belangrijk is voor samenstelling urine
2.4.3. 2 Soorten
2.4.3.1. Craniale diabetes insipidus
2.4.3.1.1. Tekort aan ADH
2.4.3.2. Nefrogene diabetes insipidus
2.4.3.2.1. Nieren ongevoelig voor ADH
2.5. Neonatale diabetes
2.5.1. Genetische variant van diabetes
2.5.2. Ontwikkelt zich voor de zes eerste levensmaanden
2.5.3. Kanaaltje in de alvleesklier werkt minder goed
2.5.4. Kan worden behandeld met medicatie voor type 2
2.6. Diabetes type 3
2.6.1. Wanneer hersenen ophouden met produceren herseninsuline
2.6.1.1. Heeft invloed op werking hersenen
2.6.2. Wordt geassocieerd met Alzheimer
2.6.3. Nog veel onduidelijkheid
3. Genezing
3.1. Type 1
3.1.1. Voorlopig nog niet te genezen
3.2. Type 2
3.2.1. Patiënten met overgewicht
3.2.1.1. Wel genezing mogelijk
3.2.2. Patiënten met normaal lichaamsgewicht
3.2.2.1. Geen genezing mogelijk
4. Gevolgen
4.1. Acute complicaties
4.1.1. Hypo
4.1.1.1. Symptomen
4.1.1.1.1. Zweten
4.1.1.1.2. Trillen
4.1.1.1.3. Duizeligheid
4.1.1.1.4. Wisselend humeur
4.1.1.1.5. Concentratieproblemen
4.1.1.1.6. Hoofdpijn
4.1.1.1.7. Honger hebben
4.1.1.1.8. Vermoeidheid
4.1.1.2. Kenmerken en oorzaken
4.1.1.2.1. Bloedsuikerspiegel te laag
4.1.1.3. Behandeling
4.1.1.3.1. Niet-ernstige hypo
4.1.1.3.2. Ernstige hypo
4.1.1.4. Gevolgen
4.1.1.4.1. Bewusteloos raken
4.1.1.4.2. Verward raken
4.1.2. Hyper
4.1.2.1. Behandeling
4.1.2.1.1. Snelwerkende insuline
4.1.2.1.2. Veel drinken (niets zoets)
4.1.2.1.3. Veel bewegen
4.1.2.2. Gevolgen
4.1.2.2.1. Flauwvallen
4.1.2.2.2. In coma raken
4.1.2.3. Kenmerken en oorzaken
4.1.2.3.1. Bloedsuikerspiegel te hoog
4.1.2.4. Symptomen
4.1.2.4.1. Veel plassen
4.1.2.4.2. Uitdrogingsverschijnselen
4.1.2.4.3. Wazig zicht
4.1.2.4.4. Veel dorst/droge mond
4.1.2.4.5. Vermoeidheid
4.1.2.4.6. Misselijkheid
4.1.2.5. Ketoacidose
4.1.2.5.1. =Verzuring van het bloed door ketonen
4.2. Chronische complicaties
4.2.1. Door langdurig slecht geregelde bloedsuikerspiegel
4.2.1.1. Microvasculaire complicaties
4.2.1.1.1. =Complicaties in de kleine bloedvaten
4.2.1.2. Macrovasculaire complicaties
4.2.1.2.1. =Complicaties in de grote bloedvaten
4.3. Psychologische gevolgen
4.3.1. Sterk afhankelijk van persoon tot persoon
4.3.2. Patiënten met type 1
4.3.2.1. Hele leven afhankelijk,
4.3.3. Patiënten met type 2
4.3.3.1. In sommige gevallen minder afhankelijk
4.3.4. Familie zit vaak met schuldgevoel
5. Medicatie
5.1. Insuline
5.1.1. Soorten
5.1.1.1. Humane insulines
5.1.1.1.1. Chemische structuur is identiek aan lichaamseigen insuline
5.1.1.2. Insuline-analogen
5.1.1.2.1. Kunstmatige vorm van insuline gebaseerd op humane insuline
5.1.1.2.2. Verkregen door genetische manipulatie
5.1.2. Hulpmiddelen
5.1.2.1. Insulinespuiten
5.1.2.1.1. Minder gebruikt de dag van vandaag
5.1.2.1.2. Minder gebruiksvriendelijk
5.1.2.2. Insulinepen
5.1.2.2.1. Zeer gebruiksvriendelijk
5.1.2.2.2. 2 Soorten
5.1.2.3. Insulinepomp
5.1.2.3.1. Automatische toediening via onderhuids naaldje
5.1.2.3.2. Handig bij kleine kinderen
5.1.3. Inspuiten
5.1.3.1. Elke inspuitplaats kent zijn eigen opnamesnelheid
5.1.3.1.1. Afwisselen van spuitplaatsen = roteren
5.1.3.2. Verschillende inspuitplaatsen
5.1.3.2.1. Buik
5.1.3.2.2. Voor- en zijkanten van de dij
5.1.3.2.3. Billen
5.1.4. Bijwerkingen
5.1.4.1. Lipoatrofie
5.1.4.1.1. Vetlaag onder de huid dunner op de spuitplaatsen
5.1.4.2. Lipohypertrofie
5.1.4.2.1. Spuitplaatsen voelen dikker en stugger aan
5.1.4.3. Insulineallergie
5.1.4.3.1. Huid wordt rood, zwelt op en jeukt
5.1.4.3.2. Allergisch aan hulpstoffen
5.1.4.3.3. Allergisch aan coating naald
5.2. Orale antidiabetica
5.2.1. Staan in voor stimulatie insulineproductie
5.2.2. Tabletten die de bloedsuikerspiegel verlagen
5.3. Alternatieve geneesvormen
5.3.1. Eilandjestransplantatie
5.3.1.1. Eilandjes van Langerhans worden getransplanteerd
5.3.1.2. 3 Gezonde alvleesklieren nodig voor 1 transplantatie
5.3.1.3. Medicatie om afstoting te voorkomen
5.3.2. Transplantatie van de pancreas
5.3.2.1. Alleen in 'extreme' gevallen
5.3.2.2. Samen met niertransplantatie
6. Voedingsadvies
6.1. Gebaseerd op algemene richtlijnen en aangepast naar persoonlijke behoefte
6.2. Gegeven door diëtist
6.3. Bij overgewicht
6.3.1. Calorieën beperkt
6.4. Spreiding van koolhydraten
7. Diagnose
7.1. Algemene diagnose
7.1.1. Bepalen van bloedsuikerwaarde of glycemie op nuchtere maag
7.1.1.1. Via bloedafname
7.1.1.1.1. Wanneer bij 2 bloedafnames de niet nuchtere bloedsuikerwaarde > 11 mmol/l
7.1.1.1.2. Wanneer bij 2 bloedafnames de nuchtere bloedsuikerwaarde > 6mmol/l
7.1.1.2. Controle via orale glucosetolerantietest
7.1.1.3. Controle via urinetest
7.2. Prediabetes
7.2.1. Lichaam minder gevoelig voor insuline
7.2.2. Bloedsuikerwaarden al iets hoger
7.2.3. Nog geen echte symptomen
7.2.4. Kan overgaan in diabetes
7.2.5. Kan worden verholpen door aanpassen van levensstijl
7.2.6. Voorfase type 2
8. Oorzaken
8.1. Type 1 of Insulin Dependent Diabetes
8.1.1. Auto-immuunziekte
8.1.1.1. Afweersysteem zal lichaamseigen bètacellen afbreken
8.1.1.1.1. Ereflijkheid
8.1.1.1.2. Medicatie
8.1.1.1.3. Virussen
8.1.1.1.4. Tekort aan vitamine D tijdens het eerste levensjaar
8.1.2. Minder voorkomende vorm van diabetes
8.1.3. Op jonge leeftijd > jeugddiabetes
8.2. Type 2 of Non Insulin Dependent Diabetes
8.2.1. Insulineresistentie
8.2.1.1. Lichaam reageert niet meer goed op insuline
8.2.1.1.1. Omgevingsfactoren
8.2.1.1.2. Erfelijkheid
8.2.1.1.3. Stress
8.2.1.1.4. Roken
8.2.2. Meest voorkomende vorm van diabetes
8.2.3. Bij oudere personen > ouderdomsdiabeges
9. Symptomen
9.1. Type 1
9.1.1. Veel dorst
9.1.2. Veel plassen
9.1.3. Ziek voelen
9.1.4. Wazig zien
9.1.5. Misselijk zijn en overgeven
9.1.6. Snel afvallen zonder reden
9.2. Type 2
9.2.1. Veel dorst
9.2.2. Veel plassen
9.2.3. Last van de ogen
9.2.4. Slecht genezende wondjes
9.2.5. Veel moe
9.2.6. Kortademigheid
9.2.7. Pijn in de benen
9.2.8. Infecties
9.3. Verklaring
9.3.1. Veel plassen
9.3.1.1. Glucose onttrekt vocht
9.3.2. Veel dorst
9.3.2.1. Verloren vocht moet worden aangevuld
9.3.3. Slecht zien
9.3.3.1. Ooglens wordt droog
9.3.4. Troebel zien
9.3.4.1. Ooglens te vochtig
9.3.5. Gewichtsverlies
9.3.5.1. Lichaam gaat vetten verbranden ipv. glucose
9.3.6. Vermoeidheid
9.3.6.1. Lichaam heeft niet genoeg energie
9.3.7. Infecties
9.3.7.1. Minder goede weerstand
10. Zwangerschapsdiabetes
10.1. Wat
10.1.1. 1 op 20 zwangere vrouwen
10.1.2. Hormonale veranderingen tijdens de zwangerschap
10.1.2.1. Lichaam minder gevoelig voor insuline
10.1.2.1.1. Hoge bloedsuikerwaarden
10.1.3. Vanaf de 24ste week van de zwangerschap
10.1.4. Is niet hetzelfde als zwanger zijn met diabetes
10.2. Behandeling
10.2.1. Dieet
10.2.1.1. 1500-1800 calorieën per dag
10.2.1.2. Beperkte vet-inname
10.2.2. Behandeling met insuline
10.3. Gevolgen
10.3.1. Voor de moeder
10.3.1.1. Zwangerschapsdiabetes verdwijnt meestal na de bevalling
10.3.1.2. Groter risico om weer zwangerschapsdiabetes te ontwikkelen bij de volgende bevalling
10.3.1.3. Hoger risico op diabetes type 2
10.3.2. Voor het kind
10.3.2.1. Te hoog geboortegewicht (>4kg)
10.3.2.1.1. Problemen tijdens de bevalling
10.3.2.2. Hypoglycemie
10.3.2.2.1. Kind produceert teveel insuline door de hoge glucosespiegel van de moeder
10.3.2.3. Grotere kans op diabetes type 2
10.4. Symptomen
10.4.1. Veel dorst
10.4.2. Vaak plassen
10.4.3. Groter kind dan normaal
10.4.4. Vaak ook geen symptomen
10.4.4.1. Zwangere vrouwen worden getest
11. Behandeling
11.1. Type 1
11.1.1. Injecteren van insuline
11.1.1.1. Begin van de behandeling: veel insuline
11.1.1.2. Na het opstarten van de behandeling: minder insuline
11.1.1.3. Evenwichtige voeding
11.1.1.4. Voldoende lichaamsbeweging
11.2. Type 2
11.2.1. Medicijnen
11.2.1.1. Tabletten -> Aanzetten tot aanmaken insuline in Pancreas
11.2.1.1.1. Overgewicht: sulfonylureumderivaten
11.2.1.1.2. Geen overgewicht: metformine
11.2.2. Evenwichtige voeding
11.2.2.1. Minder kans op complicaties
11.2.3. Lichaamsbeweging
11.2.3.1. Betere verbranding van glucose door AMPK-molecule
11.2.4. Behandeling met insuline
12. Wat is diabetes
12.1. Chronische en niet geneesbare aandoening
12.2. = Suikerziekte
12.3. Wat loopt er mis in het lichaam?
12.3.1. Insuline
12.3.1.1. Gemaakt door de bètacellen in de pancreas
12.3.1.2. Problemen
12.3.1.2.1. Ongevoelig voor insuline
12.3.1.2.2. Onvoldoende of geen insuline
12.3.1.3. Hormoon dat instaat voor de regeling van de bloedsuiker
12.3.1.3.1. Bloedsuiker of bloedglucose
12.3.1.4. Naam afkomstig van het Latijnse woord insula (eiland)
12.4. Eén van de meest frequent voorkomende chronische ziekten van deze tijd
13. Kosten
13.1. Ruim 450 000 diabetespatiënten in België
13.1.1. Uitgaven ziekteverzekering
13.1.1.1. Medicatie voor diabetes
13.1.1.1.1. 96 928 151 euro in 2006
13.1.1.2. Insulinetherapie, diabeteseducatie, voedingsadvies
13.1.1.2.1. 70 433 602 euro in 2007
13.1.1.3. Insulinepomp
13.1.1.3.1. 3 983 801 euro in 2007
13.1.1.4. Begeleiding van jongeren
13.1.1.4.1. 2 952 850 euro in 2007
13.1.1.5. Raadplegen diëtist
13.1.1.5.1. 859 846 euro in 2005